Ruim een jaar geleden kwam de WRR na drie jaar studie met een reeks publicaties onder de noemer ‘Dynamiek in islamitisch activisme’. De conclusies van de WRR schoten diverse, vooral rechtse politici in het verkeerde keelgat, die de rapporten (al voordat ze het gelezen hadden) naïef en niet-wetenschappelijk noemden. Het leidde tot een serie kamervragen, ingezonden artikelen en diverse bijeenkomsten in debatcentra. Gisteren kwam, eindelijk, de teleurstellende reactie van het (inmiddels nieuwe) kabinet via het ministerie van Justitie.
In haar reactie komt het kabinet niet verder dan het noemen van enkele algemene en amper onderbouwde uitgangspunten en doet daarmee niet alleen de rapporten van de WRR tekort, maar lijkt ook het noodzakelijke debat over de rol en de positie van religies, in dit geval de islam, onder het vloerkleed te willen schuiven. En dat is zonde.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) stelde bij de presentatie van haar rapporten op 10 april 2006 dat het
‘islam-bashen’ in Nederland zou moeten stoppen.
WRR-onderzoeker Jan Schoonenboom verklaarde: ” Moslims voelen zich
vanwege hun religie steeds meer onwelkome vreemdelingen. Als je als
moslim in Nederland steeds maar hoort dat de islam gelijk staat aan
geweld en dat je behoort tot een vijfde colonne, dan voel je je
onwelkom.”
De WRR stelde verder dat de islam niet principieel
strijdig is met democratie en mensenrechten. Ook zouden Nederland en de Europese Unie openlijk steun
moeten verlenen aan bewegingen zoals de Moslimbroederschap in Egypte en de
Hezbollah in Libanon. Deze stromingen binnen het islamitisch activisme
streven naar democratische hervormingen, zo stelde de wetenschappelijke
raad. De invoering van de sharia wil ook niet automatisch zeggen dat er
lijfstraffen worden ingevoerd volgens de WRR. Dat geldt alleen voor
landen als Sudan, Iran en Saudi-Arabië. Maar in andere landen vinden
democratische hervormingen plaats onder de vlag van sharia, zoals in
Marokko en Egypte waar nieuwe wetten in het voordeel van vrouwen
uitvallen.
In haar reactie verklaart het kabinet dat de WRR tot een afgewogen oordeel komt en het
kabinet spreekt zijn waardering uit voor
de bijdrage van de WRR aan het publieke debat. Wat de WRR
concreet aan beleid voorstelt, is volgens het kabinet deels al praktijk
en voor een ander deel verklaart het kabinet andere keuzen te maken.
Het kabinet baseert zich op de overtuiging dat religie – dus
ook de islam – een positieve bijdrage kan leveren aan de samenhang in
de samenleving. Tegelijkertijd waarschuwt het kabinet dat een sterke
nadruk op religieuze identiteit ook als splijtzwam kan werken, vooral wanneer religieuze scheidslijnen samenvallen met
andere -niet nader door het kabinet benoemde – scheidslijnen in de samenleving.
Het kabinet benadrukt enerzijds de neutraliteit ten aanzien van
religie, maar wil tegelijkertijd samenwerken met levensbeschouwelijke
organisaties, vooral als dat de uitvoering van
overheidsbeleid bevordert en de organisaties zich niet op religieuze
gronden afkeren van de beginselen
van de democratische rechtsstaat of doelen nastreven die strijdig
zijn met de universele rechten van de mens.
Het
kabinetsbeleid wil mensenrechten, democratie en ‘goed bestuur’ wereldwijd bevorderen. Enerzijds wil het kabinet hierbij niet een
‘westerse’ interpretatie opleggen maar tegelijkertijd wil het kabinet ook niets af doen
aan de universele betekenis ervan.
Het kabinet erkent dat het voor het buitenlands beleid
nodig is het hele politieke spectrum van landen te bestrijken, maar
trekt de grens bij -niet nader genoemde of omschreven- ‘organisaties’ die met geweld verandering nastreven.
Die zijn volgens het kabinet geen gesprekspartner voor ‘de overheid’, tenzij deze gesprekken
erop gericht zijn het geweld te beëindigen. Hiermee kun je alle kanten op.
Net als de WRR overigens verklaart het kabinet dat er geen sprake
kan zijn van naast elkaar bestaande rechtsstelsels in Nederland. Geen
eigen rechtssysteem en rechtspraak voor (geloofs)gemeenschappen, zelfs
gedeeltelijk acceptatie van de sharia is daarom geen optie. Over de relatie tussen sharia en mensenrechten zegt het kabinet niets.
In haar reactie zegt het kabinet niets over het ‘islam-bashen’. Wel
wil het kabinet zowel in als buiten Nederland de kennis rond de islam
en de
verscheidenheid daarbinnen te vergroten. Daarnaast wil het kabinet
kennis en begrip vergroten van mensenrechten en
democratie, in het bijzonder van het karakter van de Nederlandse
rechtsorde. Het is het enige punt waarbij het kabinet expliciet
voorbeelden noemt: het platform voor de culturele dialoog
Kosmopolis, het Nederlands Instituut in Rabat, de onlangs ingestelde
Commissie uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat en het Europees Jaar
voor de Interculturele Dialoog 2008.
En nu? Er blijven nog al wat vragen over. Om lukraak maar enkele voorbeelden te geven:
Heeft de regering een standpunt over de door de WRR gesignaleerde ‘islam-bashing’? Over de scheiding kerk-staat wordt in zeer algemene bewoordingen gesproken. Mag dat iets specifieker? Kan het kabinet een voorbeeld geven van religieuze organisaties (in Nederland) waarmee niet wordt samengewerkt? Op welke gronden wordt wel of niet financiele ondersteuning gegeven aan religieuze organisaties? Op welke onderdelen staat ‘de sharia’ (voorzover er 1 sharia bestaat) op gespannen voet met democratie en mensenrechten?
Organisaties die met geweld veranderingen willen brengen zijn geen gesprekspartners van de Nederlandse overheid (meer). Betekent dit dat de regering op geen enkele manier meer spreekt met verzetsbewegingen, ook niet als deze zich tegen een dictatoriaal regime richten? Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van bijvoorbeeld de Moslim
Broederschap – in de meeste Arabische landen toch een vredelievende
organisatie?
Na het kabinetsberaad verklaarde
premier Balkenende: „Landen die geweld gebruiken zijn geen
gesprekspartner.” Betekent dit dat het kabinet een kritischere houding
gaat aannemen ten opzichte van -bijvoorbeeld- Israël?