Subsidiëring van zelforganisaties/ investeer vooral in participatie en niet teveel in dialoog

Vuisten2
In het landelijke en het lokale integratiebeleid is de laatste jaren
het accent meer komen te liggen op dialoog en ontmoeting. Voor
zelforganisaties van migranten die vooral activiteiten voor een eigen
achterban organiseren, is in dit beleid minder plaats. In veel
gemeenten wordt er van hen nu verwacht dat ze zoveel mogelijk
samenwerken met autochtone organisaties.  Dit beleid kan op de langere
termijn averechts uitpakken.

Zolang er in Nederland wordt gedebatteerd over de participatie van
etnische minderheden, wordt er gesproken over de rol van hun eigen
organisaties, die ook wel zelforganisaties, migrantenorganisaties of
allochtone vrijwilligersorganisaties worden genoemd. Tot deze
organisaties worden ook de religieuze organisaties gerekend, waaronder
moskeeën. De aloude discussie gaat over de vraag: vormen deze
allochtone vrijwilligersorganisaties een springplank naar de
Nederlandse samenleving of zijn ze juist een belemmering voor de
emancipatie, participatie en integratie van deze groepen?

Ter vergelijking: Nederlandse clubs in het buitenland
Het verschijnsel dat immigranten zich verenigen in eigen organisaties
is universeel. Nederlanders in den vreemde doen niet anders. Zet een
paar Nederlanders in het buitenland bij elkaar en ze vormen een
Nederlandse club. Nergens ter wereld wordt met zoveel overgave de
klom¬pendans beoefend als juist in het buitenland.

Nederlandse clubs zijn er in alle soorten en maten: van klaverjasclubs
en  carnavalsverenigingen tot religieuze organisaties, van Nederlandse
scholen tot clubs van ondernemers. Bij deze Nederlandse clubs worden de
traditionele Nederlandse feesten in ere gehouden. Sinterklaas en Zwarte
Piet zijn op 5 december ook verschenen in Sydney, Kaapstad, Dubai en
Montreal. Veel Nederlandse gezinnen in het buitenland volgen via de
satelliet of het internet vooral de Nederlandse tv-zenders en kijken
graag gezamenlijk naar een wedstrijd van het Nederlands elftal.

Bij de meeste organisaties is de voertaal het Nederlands. Dat is
niet alleen gezellig en vertrouwd, in het Nederlands kun je soms dingen
beter uitleggen dan in het Engels, het Frans, het Arabisch of het
Swahili. Dit geldt zeker voor de ouderen, waarvan een deel op hoge
leeftijd steeds meer moeite krijgt met de nieuwe taal en daardoor
steeds vaker terugvalt op het Nederlands.

Migrantenorganisaties
Voor zover bekend organiseren ook migranten in Nederland zich al
eeuwen. Het begon met (sefardische) joodse vluchtelingen uit Portugal,
gevolgd door Hoogduitse joden, Poolse socinianen, Engelse puriteinen
en quakers, Boheemse en Moravische Broeders etc. etc.

De huidige organisaties van Turken, Marokkanen, Surinamers en Chinezen
passen dus in een lange traditie. Een belangrijk verschil met de oude
groepen immigranten en met de meeste Nederlandse migranten in het
buitenland, is dat de huidige immigranten lager opgeleid en minder
vermogend zijn dan de autochtone bevolking. Zij zijn beland in een
moderne, snel veranderende maatschappij, waarin ze direct bij aankomst
al in een veel zwakkere positie verkeerden. Hun integratieproces is
door die achterstandspositie bepaald.

 

Veranderende rol migrantenorganisaties
De rol van de organisaties is in de loop der jaren veranderd. Bij de
opkomst van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog werden door
de overheid veel taken overgenomen die eerder door
vrijwilligersorganisaties werden uitgevoerd. De staat trok taken naar
zich toe of delegeerde deze aan gesubsidieerde, professionele
instellingen. De meeste vrijwilligersorganisaties gingen zich daardoor
voornamelijk richten op de domeinen die over waren: cultuur, religie,
vrije tijd e.d.

Vanaf de jaren ’80 gold dat niet voor migrantenorganisaties: zij kregen vanaf de invoering
van het minderhedenbeleid in die jaren niet alleen tot taak
activiteiten op het terrein van vrije tijd, cultuur en religie te
ontwikkelen,  ze kregen ook een rol om de participatie van hun
achterban te bevorderen op de harde terreinen van arbeidsmarkt,
onderwijs, gezondheid en huisvesting. In de praktijk was het overigens
vooral hun taak ‘migranten te leveren’. En dat
leverde geregeld spanningen op tussen deze vrijwilligersorganisaties en
algemene ‘professionele’ instellingen.

Het laatste decennium is de positie van allochtone
vrijwilligersorganisaties negatief beïnvloed door het maatschappelijke
debat over integratie. Werden de allochtone vrijwilligersorganisaties
tien jaar geleden nog als een belangrijk instrument gezien om de
emancipatie en participatie van allochtonen te bevorderen, nu lijken ze
symbool te zijn geworden voor een mislukt integratiebeleid.
Ook is het debat zich de laatste jaren meer gaan richten op al dan niet
terecht veronderstelde culturele verschillen tussen autochtonen en
allochtonen (en dan vooral moslims). Het ‘cultureel anders zijn’ van
allochtonen wordt geproblematiseerd, zonder dat het verschil overigens
nauwkeurig vastgesteld kan worden. Dat begint vaak al met het probleem een
Nederlandse culturele identiteit te definiëren die zowel in Staphorst
als in de Amsterdamse grachtengordel herkend zal worden.

Subsidieregelingen voor migranten zelforganisaties

Sinds het eind van de jaren ’90 biedt het maatschappelijke en
politieke debat minder ruimte voor groepsgerichte vormen van
emancipatie. Er wordt gekozen voor een (neo-)liberalere, meer
individualistisch getinte benadering, waarin minder belang wordt
gehecht aan organisaties.

In veel gemeenten is sindsdien het
specifieke beleid voor allochtone organisaties vervangen door een
algemeen beleid voor alle vrijwilligersorganisaties. Allochtone
vrijwilligersorganisaties moeten hierdoor vaker concurreren met
autochtone clubs, die eerder de beschikking hebben over hoger
opgeleiden en – nog belangrijker – beschikken over relevantere
netwerken.

Ook is er in de meeste gemeenten op de
specifieke ondersteuning van deze organisaties bezuinigd en zijn lokale
adviesstructuren van allochtone vrijwilligersorganisaties verdwenen of vervangen door vaak krachteloze diversiteitsraden, die
vooral een symbolische functie lijken te vervullen.

Het gevolg is dat migrantenorganisaties in de problemen zijn gekomen
of verdwenen. Zo blijkt uit recent onderzoek van de sociologen Justus
Uitermark en Frank van Steenbergen
dat het diversiteitsbeleid dat eind
jaren ’90 door de gemeente Amsterdam is gevoerd desastreuze gevolgen
heeft gehad voor migrantenorganisaties en –gemeenschappen met een
geringe interne cohesie en een beperkt vermogen om zelfstandig
subsidierelaties met de gemeente aan te gaan. Vooral voor veel
Marokkaanse zelforganisaties is dit beleid fataal geweest.

Het
is de afgelopen jaren de trend geworden dat de (lokale) overheid
enerzijds wil terugtreden, maar tegelijkertijd door outputfinanciering
en accountability steeds meer de neiging heeft zich inhoudelijk te
bemoeien met de besteding van subsidies. Dat geldt zeker voor een
gevoelig beleidsterrein als de participatie van (niet westerse)
allochtonen. Subsidiering wordt nu, meer dan in het verleden het geval
was, gebruikt als gericht instrument van integratiebeleid. Dat kan
werken wanneer de gehanteerde begrippen en doelstellingen helder en
toetsbaar geformuleerd zijn, maar vaak is dit niet het geval. Zo wordt
er bijvoorbeeld nog geregeld gewerkt met het vage begrip ‘integratie’
zonder aan te geven wat hiermee wordt bedoeld.

Ontmoeting en dialoog
Sinds 11 september 2001 en
vooral na de moord op Van Gogh is het accent van het landelijke en het
lokale beleid sterker komen te liggen op ontmoeting en dialoog. De
multiculturele buurtfeesten en vrolijke Dagen van Dialogen zijn
sindsdien niet meer te tellen. Het is een rondtrekkend circus, waarin
je – helaas- toch vaak dezelfde gezichten terug ziet.

Op landelijk niveau kennen we het Breed Initiatief Maatschappelijke Binding en de onlangs gelanceerde regeling Ruimte voor Contact. Ook de kostbare ‘&- campagne
van Rita Verdonk zou een positief effect moeten hebben op de relatie
tussen verschillende bevolkingsgroepen. Deze laatste campagne gaat
echter gebukt onder het manco van wel meer overheidscampagnes, namelijk
dat de geloofwaardigheid van de boodschap wordt ontkracht door de
ongeloofwaardigheid van de boodschapper.  Anders gezegd: Rita Verdonk
zal voor velen niet de meest geloofwaardige zijn om de positieve kanten
van een multi-etnische samenleving te benadrukken.

De accentverschuiving naar een beleid dat meer is gericht op contact
en dialoog, heeft in veel gemeenten ook consequenties gehad voor het
beleid ten aanzien van migrantenorganisaties. Van hen wordt verwacht of
soms geëist dat ze een (groot) deel van hun activiteiten samen met
autochtone organisaties ontwikkelen. De gedachte hierachter is dat door
het gemeenschappelijk ontwikkelen van activiteiten verschillende
bevolkingsgroepen gemakkelijker met elkaar in contact komen. De
socioloog Duyvendak introduceerde in dit verband de term ‘cognitieve
cohesie’ als alternatief voor het vaak gebezigde sociale cohesie.
Duyvendak benadrukt het belang van kennis(making) van (met) elkaar.
Versterking van deze ‘cognitieve banden’ is gewenst. Niet omdat bekend
altijd bemind maakt, wel omdat kennis het vermogen tot inleven kan
vergroten en kan leiden tot het verminderen van onverdraagzaamheid.

Het doel om bevolkingsgroepen meer met elkaar in contact te laten
komen is niet omstreden. En het is ook een goede zaak hierbij een rol
toe te kennen aan maatschappelijke organisaties, waaronder migranten
zelforganisaties. Dit leidt soms tot nuttige samenwerkingsverbanden en
soms tot bizarre combinaties die sterk doen denken aan het fabeltje van
de olifant en de muis die over een brug lopen, waarbij de muis fier
tegen de olifant zegt: ‘Wat stampen we lekker hè?’

De vraag is echter relevant in welke mate je als overheid voor deze
beleidsdoelstelling moet inzetten op vrijwilligersorganisaties en
andere instellingen die een beroep doen op de vrijetijdsbesteding van
burgers.

Als voetballer ga je naar de voetbalclub immers in de eerste plaats
om te voetballen, als moslim ga je naar de moskee om te bidden en als
klaverjasser naar de klaverjasclub om te kaarten. Naar een
vrijwilligersorganisatie of naar een culturele instelling komen mensen
dus vooral om hun hobby uit te oefenen of om gelijkgestemde mensen te
ontmoeten.

De gemeente Amsterdam zal het niet in zijn hoofd halen om aan
muziekinstellingen als het Concertgebouw en Paradiso de eis te stellen
dat er tijdens voorstellingen zowel klassiek als rockmuziek ten gehore
moet worden gebracht. Een dergelijk beleid zou ongetwijfeld tot
bijzondere muzikale ontmoetingen leiden, maar zal op den duur dodelijk
zijn voor het concertbezoek in de hoofdstad.

Het is voor vrijwilligersorganisaties essentieel dat zij in staat
blijven hun kernfuncties te vervullen en dat ze herkenbaar blijven voor
hun achterban. Als ze dat namelijk niet lukt, zullen de organisaties op
termijn hun bestaansrecht verliezen en zullen ze ook niet meer geschikt
zijn als vehikel voor ontmoeting.

Net zo min als de leden van de vereniging Vrienden van het
Concertgebouw naar de concertzaal gaan voor een rockconcert,  zullen
migranten naar hun eigen organisaties gaan om andere bevolkingsgroepen
te ontmoeten. Dat wil niet zeggen dat ze geen andere bevolkingsgroepen
willen ontmoeten, maar daarvoor zijn genoeg andere gelegenheden.

Eerst participatie, dan ontmoeting
Dit betekent
niet dat migranten zelforganisaties geen bijdrage kunnen leveren aan de
maatschappelijke participatie en daarmee de integratie van hun
achterban. Dat doen ze namelijk al. Dat blijkt uit onderzoek
dat ik namens ACB Kenniscentrum vorig jaar heb verricht, maar ook uit
eerder onderzoek van onder andere Jean Tillie en Anja van Heelsum van
het IMES (Universiteit van Amsterdam).

Natuurlijk zitten er ook wat rotte appels tussen, maar de meeste van
de migrantenorganisaties voorzien in een maatschappelijke behoefte. Ze
bereiken groepen die anderen niet bereiken, onder andere door het
organiseren van laagdrempelige activiteiten. Dit doen ze door mensen
via de eigen sociale structuren te benaderen: op een plaats waar de
mensen graag komen, via media en personen waar ze vertrouwen in hebben
en in een taal die ze begrijpen (wat niet altijd de eigen taal hoeft te
zijn). Om zo veel mogelijk mensen te bereiken wordt vaak gebruik
gemaakt van een zogenaamde sandwichformule: informatie wordt geboden in
een gezellige entourage.

Uit mijn onderzoek onder 69 gesubsidieerde en ongesubsidieerde
organisaties bleek dat ongeveer 80% van de activiteiten die deze
organisaties ontwikkelen direct is gericht op deelname aan de
Nederlandse samenleving. Door middel van bijvoorbeeld
voorlichtingsbijeenkomsten, cursussen, spreekuren en
huiswerkbegeleiding worden mannen, vrouwen en jongeren gestimuleerd
deel te nemen aan de Nederlandse samenleving.

Voor het maatschappelijk belang van zelforganisaties hoef je
overigens geen diepgaand onderzoek te doen. Het werd ook geïllustreerd
tijdens de laatste TweedeKamerverkiezingen. D66- kandidaat Fatma Koser
Kaya werd als enige met voorkeurstemmen in de Tweede Kamer gekozen. Dit
kwam omdat verschillende Turkse zelforganisaties hadden opgeroepen op
Koser Kaya te stemmen en niet zozeer door een dubieuze email van een
Turkse ambtenaar; al lang voor het verzenden van deze mail bleek immers
uit de peilingen van Foquz dat veel Turken op D66 zouden stemmen.
Verder kan uit het gegeven dat het merendeel van de allochtone Tweede
Kamerkandidaten een verleden heeft bij een zelforganisatie de conclusie
worden getrokken dat zelforganisaties voor actieve vrijwilligers ook
een leerschool vormen voor een politiek-bestuurlijk carrière.

Tot slot
Maatschappelijke participatie in het
onderwijs en op de arbeidsmarkt is op langere termijn de belangrijkste
sleutel tot integratie en interetnisch contact.  Met activiteiten die
rechtstreeks zijn gericht op deelname aan de Nederlandse samenleving,
leveren de migrantenorganisaties indirect een grotere bijdrage aan de
ontmoeting van verschillende bevolkingsgroepen dan door het
bijvoorbeeld samen met de klaverjasvereniging organiseren van een
multiculturele barbecue.
Op die barbecue komen vooral de
allochtonen en autochtonen die toch al geïnteresseerd zijn in
multiculturele ontmoetingen, terwijl door de op participatie gerichte
activiteiten van zelforganisaties vrouwen (weer) aan het werk kunnen
worden geholpen en jongeren beter op school kunnen presteren.

Er is niets mis met het stimuleren van samenwerking tussen
allochtone en autochtone organisaties, maar liever als middel dan als
een doel op zich. Belangrijk is dat de kernfuncties van de organisaties
hierdoor niet in het gedrang komen en dat er voor de betrokken
organisaties sprake is van een duidelijke (gemeenschappelijk) belang
bij deze samenwerking. Anders wordt het een kunstje om het kunstje en
daar wordt op de langere termijn niemand veel wijzer van.

Het is kortzichtig wanneer een lokale overheid
vrijwilligersorganisaties vooral wil faciliteren om de dialoog te
bevorderen. Op de langere termijn is het zinvoller deze organisaties
vooral aan te spreken op hun kracht en ze te laten bijdragen aan de
maatschappelijke participatie van hun achterban. Duurzame ontmoetingen
met andere bevolkingsgroepen volgen dan vervolgens op school, op het
werk of misschien wel tijdens een concert in het Concertgebouw.


De in dit artikel genoemde studie staat beschreven in het boek Pijlers voor Bruggenbouwers. Klik hier voor meer informatie.