Allochtonen, criminaliteit en cultuur

Crimi_2
Zijn sommige groepen allochtonen
crimineler dan autochtonen? In hoeverre spelen culturele factoren een
rol? Is integratie  de oplossing of zijn het juist de jongeren die te
snel integreren die in de criminaliteit belanden? Is etnische
registratie zinvol? In dit artikel enkele feiten en achtergronden. Dit artikel is ook verschenen op het Allochtonenweblog.

Etnische registratie
In september stelde minister Ter Horst voor om de etniciteit van criminelen te registreren. Ter Horst in Het Parool: ‘Als je een probleem wilt oplossen, moet je goed weten wie dat veroorzaakt.’Politie
en Justitie registreren nu uitsluitend de nationaliteit en
geboorteplaats van criminelen. Daardoor blijft het aandeel van tweede
en derde generatie allochtonen buiten beeld. Zij gelden als autochtonen.
Volgens
tegenstanders bestaat het gevaar dat er een te groot belang gehecht
wordt aan etniciteit of culturele achtergrond en dat factoren als
opvoeding, huisvesting, opleiding, schooluitval, inkomen, religie,
migratie, generatieverschillen, sekseverschillen etc, geen of te weinig
aandacht krijgen. Ook bestaat de angst dat etnische registratie
stigmatisering en discriminatie in de hand werkt en dat het juridisch
en praktisch moeilijk uitvoerbaar is. Tot slot wordt er op gewezen dat
er al onderzoek is gedaan. In tegenstelling tot de vaak gehoorde klacht
dat er op het onderwerp ‘allochtonen en criminaliteit’ een taboe rust,
wordt er al vanaf het begin van de jaren 70 onderzoek naar het
onderwerp gedaan (zie voor een overzicht het schijntaboe over minderheden en criminaliteit). Voor de meest recente cijfers wordt vaak verwezen naar een rapport van het CBS en het WODC getiteld: Verdacht van criminaliteit, allochtonen en autochtonen nader bekeken.

Cijfers
Dit onderzoek van WODC en CBS is gedaan
naar verdachten, en dus niet veroordeelden. Uit het onderzoek blijkt
dat in 2002 1,2 procent van de in Nederland woonachtige bevolking door
de politie als verdachte wordt aangemerkt. Uitgesplitst naar afkomst
ging het om 0,9 procent van de autochtone bevolking en om 2,2 procent
van de allochtone bevolking. Vooral de niet-westerse allochtonen zijn
oververtegenwoordigd.

In absolute cijfers zijn, na de autochtone Nederlanders met ruim 100
duizend verdachten, de Marokkanen en Surinamers met elk meer dan 10
duizend verdachten de grootste groepen, gevolgd door de Turken (7.500)
en de Antillianen (6.600).  Met inbegrip van de tweede generatie is
37,5% van alle in Nederland woonachtige geregistreerde verdachten van
een misdrijf van allochtone herkomst. Het aandeel allochtonen in de
verdachtenpopulatie is daarmee twee keer zo groot als het aandeel
allochtonen in de bevolkingspopulatie. Van alle verdachten behoort een
kwart (23,8%) tot de allochtone bevolking van de eerste generatie en
ruwweg één op zeven (13,7%) tot die van de tweede generatie.

De Dominicaanse en Antilliaanse groepen hebben relatief de hoogste
aantallen geregistreerde verdachten met respectievelijk 5,9 en 5,6
procent. Ook migranten uit Angola (4,9%), (4,5%), Siërra Leone (3,9%),
Tunesië (3,7%) en Algerije (3,7%), Suriname (3,6%), Marokko (3,3%),
Kaapverdië (3,3%), Nigeria, (3,2%), Somalië (3,1%), voormalige
Sovjet-Unie (3,1%), Iran (2,8% ) en Ethiopië (2,7%) kennen hoge
percentages. Japanners worden naar verhouding het minst als verdachte
geregistreerd (0,6%), gevolgd door de Denen (0,7%) en Hongkong Chinezen
(0,7%).

De allerhoogste percentages zijn aangetroffen bij Marokkaanse mannen
van de tweede generatie (12,7%), gevolgd door Kaapverdiaanse mannen van
de tweede generatie (10,8%) en Antilliaanse mannen van de eerste
generatie (10,1%).

De onderzoekers concluderen dat het algemene beeld dat bij
Antillianen en Marokkanen een probleemgroep voorkomt, klopt. Bij de
Marokkanen zijn zowel de eerste als de tweede generatie vaker dan
autochtonen en de meeste andere herkomstgroeperingen verdachte van een
misdrijf. Bij de Antillianen gaat het volgens de onderzoekers
voornamelijk om de jongeren van de eerste generatie, met een opvallend
hoog percentage meisjes (4,5% van de Antilliaanse meisjes). De tweede
generatie Antillianen is nog wel vaker verdachte dan hun autochtone
leeftijdsgenoten, maar minder vaak dan de eerste generatie.

Cultuur
De oververtegenwoordiging van bijvoorbeeld Marokkanen wordt vaak verklaard door culturele factoren. Dan wordt verwezen naar de Marokkaanse schaamtecultuur en de Berbertraditie om autoriteiten te wantrouwen.
In hoeverre spelen dergelijke culturele factoren een rol bij de
oververtegenwoordiging van niet westerse allochtonen in de misdaad?
Zijn cultuurspecifieke opvattingen over diefstal en geweld
verantwoordelijk? Het onderzoek waarop Madeleine de Boer onlangs
promoveerde
, ondersteunt deze aanname niet. De Boer: ‘In de
praktijk blijken migrantenjongeren min of meer dezelfde opvattingen te
hebben over diefstal, het gebruik van geweld en straf als Nederlandse
jongeren. Dit geldt voor alle vier grote migrantengroepen: Marokkanen,
Turken, Antillianen en Surinamers. Het criminele gedrag van Marokkaanse
of Antilliaanse jongeren is niet te verklaren vanuit afwijkende
misdaad- of strafopvattingen van deze groepen als geheel.’

Enige uitzondering hierop zijn de duidelijk andere opvattingen van
Turkse jongeren over eergerelateerd geweld en de bestraffing daarvan.
Deze kunnen, volgens De Boer, mede de oververtegenwoordiging verklaren
van Turken in Nederland die een straf uitzitten wegens geweldsdelicten
binnen de eigen gemeenschap. (Bron: Universiteit van Utrecht)

De conclusies van het onderzoek sluiten aan bij eerder onderzoek,
bijvoorbeeld dat van Frans Driessen en Beate Völker. Volgens deze
onderzoekers spelen cultuurverschillen geen belangrijke rol. Ook
religie is geen verklarende factor. Zo blijkt
volgens bijvoorbeeld dat juist de jongeren die zich sterk identificeren
met de
oorspronkelijke cultuur en die bijvoorbeeld streng islamitisch zijn,
maar zelden crimineel zijn.

Volgens de onderzoekers moet de verklaring voor de hoge
criminaliteit
onder allochtone jongeren veeleer gezocht worden in de tekortkomingen
van de sociale netwerken van de jongeren. Veel allochtone jongeren
hebben een moeilijke relatie met hun ouders, waardoor zij oppervlakkig
deelnemen aan het sociale netwerk dat uit familieleden bestaat. Het
milieu van herkomst biedt zo
weinig bescherming tegen het risico om af te glijden in een criminele
loopbaan. (Bron: Politie en wetenschap )

Ook criminoloog Frank Bovenkerk zoekt de verklaring in de (afwezigheid van) sociale netwerken. Volgens hem kan het gebrek aan sociale controle in de Marokkaanse
gemeenschap de hogere cijfers gedeeltelijk verklaren. Bij Antillianen gaat
het gemakkelijker mis omdat veel van de jongens die naar Nederland worden
gestuurd, al problemen veroorzaakten.

Integratie
In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht is volgens Bovenkerk
integratie niet de sleutel tot de oplossing. Bovenkerk: „Wat dat
betreft slaan mensen als Verdonk de plank behoorlijk mis. Crimineel
gedrag komt vaker voor onder jongeren die goed geïntegreerd zijn in de
Nederlandse samenleving. Inburgeringscursussen gaan de problemen niet
oplossen. Jongeren willen gelijke kansen. Je hebt je best gedaan om
Nederlander te worden maar toch vind je geen werk. Dat kan een enorme
woede veroorzaken. Dat kan criminele gedragingen veroorzaken maar ook
radicalisering.”

Sterker nog: hoe sneller allochtonen
assimileren, hoe groter de kans dat ze de criminaliteit ingaan, stelde
Bovenkerk tijdens een seminar.
Volgens Mieke Komen, senior-onderzoeker Criminologie
bij de
Universiteit Utrecht, lijkt er inderdaad een positieve relatie te
bestaan tussen de fase van sociale en culturele integratie waarin een
groep zich bevindt en de omvang van de geregistreerde criminaliteit van
die groep. “Uit onderzoek blijkt dat Marokkanen zich sneller aan
Nederland aanpassen dan andere groepen migranten. Ze zijn, meer dan
bijvoorbeeld Turken, gericht op contacten met autochtone Nederlanders."
“Juist doordat de positie van migranten ten opzichte van andere
Nederlanders de afgelopen jaren is versterkt, raakt de achterhoede in
het nauw gedreven”, legt Komen uit.Deze achterblijvers bestaan uit jongeren afkomstig uit slechte
sociaal-economische omstandigheden. Ze zijn vaak behept met een gering
probleemoplossend vermogen, bijvoorbeeld door weinig scholing, slecht
of nauwelijks onderwijs of een laag IQ. “Hun verwachtingen zijn
gestegen, maar ze zijn niet in staat deze te verwezenlijken. Voor hen
lijken verzet, vermogenscriminaliteit en zelfs geweld de enige manier
om te reageren op hun weinig florissante situatie."

Volgens onderzoeker Martijn de Koning
die onderzoek doet naar Marokkaanse jongeren, past dit bij de tendens
dat de jongeren zich "een repertoire hebben eigen gemaakt
dat passend is
bij de culturele veranderingen die zich in Nederland hebben voltrokken:
toenemende nadruk op materieel gewin, nadruk op zelfverwezenlijking,
assertiviteit en onafhankelijkheid. Een repertoire dat zij zich eigen
hebben gemaakt en geordend op basis van hun beeldvorming over de
Nederlandse samenleving en daarbij een onderstroom hebben opgepikt die
vooral de negatieve kanten van die culturele verandering laat zien:
nadruk op snel financieel succes, het zich toe-eigenen van respect als
claim voor een eigen ruimte (bemoei je niet met mij), brutaliteit en
autonomie."

Straatcultuur
Wanneer jongeren niet
beschikken over sociale netwerken, blijft er niet veel anders over dan de vrij losse contacten op straat met jongens in een
vergelijkbare positie. Op straat komen de jongeren gemakkelijk in
contact met wat oudere jongens die al crimineel actief zijn of met
regelrechte criminele elementen. Bij gebrek aan ‘normale’ sociale
contacten, met behulp waarvan ze een ‘normale’ loopbaan zouden kunnen
opbouwen, rollen ze zo min of meer vanzelf de criminaliteit in. (Bron: Politie en wetenschap). 

De laatste jaren wordt door onderzoekers daarom steeds meer nadruk
gelegd op onderzoek naar de straatcultuur. Frank Bovenkerk: „Er wordt
te veel gekeken naar traditionele cultuur. Politieagenten naar het
Rifgebergte, dat soort werk. Maar dat heeft geen zin. Jongeren
ontwikkelen een eigen cultuur, een mengsel van alles wat ze op straat
tegenkomen. Dáár moet de politie en de hulpverlening zich meer op
richten”.

Criminoloog Jan Dirk de Jong (31)
promoveerde vorig jaar op een onderzoek naar ‘opvallend delinquent
groepsgedrag onder “Marokkaanse” jongens’. Kapot moeilijk heet zijn boek. Ook volgens De Jong is
niet de cultuur de dominante factor bij het
ontstaan van delinquent gedrag van ‘Marokkaanse’ straatjongens, maar
een stelsel van groepsprocessen die horen bij hun straatcultuur. Veel
van wat inmiddels ‘typisch Marokkaans’ is gaan heten, vond De Jong ook bij
straatculturen elders in de wereld. Het tekortschieten van de ouders,
halsstarrige ontkenning: in de Verenigde Staten zag hij het bij
ontspoorde Koreaanse jeugdgroepen en collega-onderzoekers meldden het
bij Pakistaanse straatjongens in Oslo en als onderdeel van de
straatcultuur van Chileense migrantenkinderen in Barcelona.

In zijn boek omschrijft De Jong een
groepsgedrag, dat dient om collectieve behoeften te bevredigen als
erkenning, vermaak en veiligheid. Chillen is het belangrijkste, maar de
macho-waarden van de straatcultuur, waarin hardheid en opkomen voor
jezelf, desnoods met geweld, centraal staan, kunnen gemakkelijk leiden
tot
conflicten met buitenstaanders. Wie over zich laat lopen, toont zwakte
en verliest de
veiligheid van de groep. Hij wordt het mikpunt van spot, roddels,
diefstal en krijgt niet zelden een pak slaag van iemand die daarmee
zijn eigen groepsstatus wil verhogen. De jongens zien hun
‘kut-Marokkanen’-stigma als onontkoombaar, dus ontwikkelden ze een
geuzenidentiteit van hardheid en onaangepastheid. Met overlast gevend
en crimineel gedrag versterken ze het gevoel van: wij tegen de rest.

Harde aanpak?
De laatste jaren wordt steeds vaker gepleit voor een harde aanpak.
Helpt dat ook? Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau niet. Het SCP
concludeert in het rapport
‘Sociale veiligheid ontsleuteld; Veronderstelde en werkelijke
effecten van veiligheidsbeleid’:

"Delinquente jongeren die een programma
doorlopen zonder te worden opgesloten (ambulant), recidiveren na afloop
minder dan jongeren die een programma achter gesloten deuren doorlopen
(residentieel). De meest effectieve resocialisatieprogramma’s zijn de
programma’s die de verschillende leefdomeinen van jongeren, zoals het
gezin, de school en de straat, weten te integreren. Binnen al deze
domeinen blijken cognitief-gedragstherapeutische behandelingen en
sociale vaardigheidstrainingen het meest effectief. Residentiële
programma’s die jongeren via disciplinering en groepsdruk moeten
heropvoeden, zoals heropvoedingskampen of -internaten, verhogen juist
de kans dat jongeren opnieuw de fout ingaan bij terugkeer in de
samenleving."

Volgens De Jong moeten de jongens die zijn ontspoord wel harder worden aangepakt. De Jong in De Groene Amsterdammer: "Zij stoppen echt niet met hun criminele
acties omdat een hulpverlener dat vraagt. Ze worden te zacht aangepakt,
en dus is het telkens weer een negatief verhaal. (…) Je moet ze in de smiezen houden, snel
ingrijpen, snel berechten en écht straffen. Dus niet met een lullig
taakstrafje. Het moet duidelijk zijn voor de andere jongens: misdaad
loont niet.’
Tegelijkertijd
moet volgens worden voorkomen dat de jongeren terechtkomen in een straatcultuur. De Jong: "Die
jongens moeten omarmd worden in een gezonde psycho-sociale omgeving. Ze
moeten leren dat het meer oplevert als ze mijn en dijn scheiden, hun
behoeftebevrediging uitstellen en beheerst optreden. Maar daarvoor
moeten ze uit het sociale isolement worden gehaald. Dat betekent meer
jongerenwerk en dat ligt momenteel politiek niet lekker. Enkel hard
straffen heeft geen zin. Je kunt er vergif op innemen dat je daarmee
juist allerlei vormen van delinquent gedrag in stand houdt. Je lokt er
gewelddadige reacties mee uit van jongens die daar in eerste instantie
niet aan mee zouden doen."

Hans Kaldenbach adviseert een combinatie van een ‘harde’en een ‘zachte’ aanpak. Hij heeft een praktisch boekje geschreven  Respect!, 99 tips voor het omgaan met jongeren in de straatcultuur. Kaldenbach adviseert hierin politieagenten en hulpverleners. Zijn advies komt op het vogende neer: "Het gaat dus om allebei: om  vriendelijk contact leggen en duidelijk zijn; om respect en regels stellen; om  warmte en autoriteit. Bij Marokkaanse jongens in de straatcultuur is de  noodzaak van respectvol zijn en
grenzen stellen het sterkst. Zij lijken het scherpst te reageren op het
ontbreken ervan en zij zijn ook het meest ontvankelijk voor respectvol
gedrag."

Ewoud Butter (Allochtonenweblog)

Links:

Veel meer artikelen in het dossier jeugdcriminaliteit op het Allochtonenweblog

Pak ze die Marokkanen (maatregen die wel en niet werken)

Marokkaanse probleemjongens moeten aan de slag

Aanpak van jeugdcriminaliteit in 23 gemeenten

Knulletjes uit Gouda missen zingeving (Benzakour)

One thought

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s