Door hufterig gedrag en processen
als globalisering en de
daarmee gepaard gaande culturele en religieuze botsingen, staat de
vrijheid van meningsuiting en de beperking daarvan, steeds hoog op de
politieke en maatschappelijke agenda. Informatie, ook onaangename, is
door de opkomst van nieuwe media, snel en ongefilterd beschikbaar.
Geregeld wordt daarom aangedrongen op (milde vormen van) censuur. Een
dergelijke oplossingsrichting is niet alleen verwerpelijk, maar ook
weinig effectief. In het onderwijs moet kritisch mediagebruik op het
curriculum komen te staan.
De nieuwe hufterigheid
Een week geleden fietste
ik ’s ochtends vroeg over de Amsterdamse Keizersgracht. Het was nog
stil en een beetje mistig. Voor me fietste een heer van middelbare
leeftijd. Net op het moment dat ik hem inhaalde, liet hij een keiharde
boer. ‘Boertechnisch’ gezien was het een hoogstandje: een volrollende
boer met een breed palet aan klankkleuren dat weerkaatst werd door de
hoge grachtenpanden. De lucht die de man verspreidde, verried de
diversiteit aan ingrediënten in zijn maag, waarbij de lucht van schraal
bier overigens overheerste.
Ik was goedgemutst, vond het wel grappig en antwoordde spontaan:
‘Ook goedemorgen’. Het was ‘luchtig’ bedoeld, maar werd door de heer
niet als zodanig opgevat. Hij maakte slaande bewegingen, begon mij de
huid vol te schelden en beriep zich daarbij op de ‘vrijheid van
meningsuiting.’ Hij liet mij in verbijstering achter.
Deze ontmoeting staat voor mij symbool voor de nieuwe hufterigheid,
die je overal in de samenleving tegenkomt, maar die vooral op het
internet welig tiert. In nieuwsgroepen en op discussiesites ontaarden
discussies al snel in plat gescheld. Volkskrantcolumnist Bert Wagendorp
stopte enkele weken geleden met zijn weblog omdat hij de scheldpartijen
beu was. Op het Allochtonenweblog heb ik de mogelijkheid om te reageren
een jaar geleden ingeperkt, omdat meer dan een kwart van de reacties
als racistisch scheldwerk viel te kwalificeren.
De nieuwe hufterigheid kenmerkt zich door een onbehouwen
schaamteloosheid, ongeremdheid, ernstige tekorten aan inlevings- en
relativeringsvermogen, weinig talenten voor relativering en zelfkritiek
en geen of weinig gevoel voor humor. Tenslotte kenmerken deze nieuwe
hufters zich doordat ze schelden, of in dit geval zelfs ‘boeren’
verwarren met het ‘verkondigen van je mening’. Wanneer je deze lieden
tegenspreekt, krijg je bij voorbaat al snel het verwijt dat je
‘politiek correct’ bent of een voorganger in de Linkse Kerk.
De vrijheid van meningsuiting is een kostbaar goed. Daar waar de
vrijheid van meningsuiting niet meer wordt gebruikt om een mening te
uiten, maar louter om te beledigen en te beschadigen, ontaardt deze
vrijheid in verbaal geweld. Dan spreekt alleen nog maar de onderbuik en
hebben we het niet meer alleen over vrijheid van meningsuiting, maar
ook over beschaving. Het gebruik van de vrijheid van meningsuiting
vraagt in een beschaafde wereld bepaalde vaardigheden. Beschaafd
spotten is een kunst. Boeren en schelden zijn geen beschaafde
uitingsvormen.
Week van de Censuur
Nu vraagt niet alleen het
actief gebruik van de vrijheid van meningsuiting, maar ook het passief
gebruik, het ontvangen van ongewenste informatie, de nodige
vaardigheden. Dat bleek afgelopen week weer eens.
Hadden we de Boekenweek nog maar net achter de kiezen, werden we
vorige week getrakteerd op een ‘Week van de Censuur’. Van de mensenrechtencommissie
van de VN mogen we niet meer lachen om God, de nieuwe videoclip van Salah Edin zou oproepen tot radicalisering, een anonieme VVD’er wil de Koran herschrijven en verspreiding verbieden, Turkse nationalisten overwegen internetcensuur, Thailand heeft You Tube afgesloten na belediging van de vorst, de ChristenUnie heeft bezwaren tegen een poster van een dame in een gouden bikini , van Leefbaar Rotterdam en de Fortuynisten mogen we niet lachen op 6 mei, in Brussel wordt gewerkt aan een islamvriendelijk woordenboek en ook Köprü, de Turkse vertaling van de Brug van Geert Mak is gekuist.
Censuur
of de roep daarom is ook geen vorm van beschaving. Het is bedoeld om
een status quo te handhaven, om informatie achter te houden, om mensen
te beperken of om vormen van expressie aan banden te leggen. Over het
algemeen geldt: hoe democratischer en beschaafder een land, hoe minder
censuur…
Maar, ook in (zogenaamd) democratische landen, komt censuur voor. Zo
is in Nederland (ten onrechte) het ontkennen van de holocaust strafbaar
gesteld evenals het verhandelen van Mein Kampf.
Daarnaast zijn er de afgelopen jaren pogingen ondernomen om
islamitische zenders te verbieden en zijn er voorstellen gedaan om het
ontkennen van de genocide op de Armeniërs strafbaar te maken. Verder
kennen we de laatste jaren een toename van een vorm van publieke
censuur die zich uit in dreigementen aan politici en kunstenaars.
Ook
zijn er verschillende vormen van zelfcensuur. Bijvoorbeeld om anderen
niet onnodig te kwetsen. Daarvoor kan louter een beschaafd motief
gelden, zoals hierboven al geschetst, maar het gebeurt in het
diplomatieke en economische verkeer ook uit het opportunistische motief
om toch maar vooral die grote opdrachten binnen te kunnen halen.
Een algemeen geaccepteerde vorm van censuur is die van ouders die
hun kleine kinderen beletten bepaalde tv-programma’s of websites te
bezoeken. Om ouders te helpen is bijvoorbeeld de Kijkwijzer ontwikkeld,
die waarschuwt voor grof taalgebruik, geweld of seks.
Wanneer de kinderen groter worden, wordt van hen verwacht dat ze
zelfstandig kunnen kiezen voor informatiebronnen en dat ze alle
informatie die ze ontvangen kunnen filteren, kunnen duiden en kunnen
relativeren door bijvoorbeeld teksten te kunnen plaatsen in hun
(historische) context. En dat is in deze digitale tijden veel gevraagd.
Kinderen en volwassenen krijgen dagelijks enorme hoeveelheden
informatie te verwerken, waaronder veel onzin. Daarnaast is veel van de
informatie die we via diverse media ontvangen niet zo feitelijk als
soms wordt gesuggereerd. De informatie die we binnen krijgen, al dan
niet via embedded journalism, is behoorlijk ‘gekleurd’.
Dit laatste wordt fraai en bijzonder leesbaar geïllustreerd door Joris Luyendijk in zijn boek Het zijn net mensen,
waarin hij laat hij zien dat nieuwsmedia maar een minuscuul deel van de
werkelijkheid kunnen laten zien. Wat de kijkers, luisteraars en lezers
thuis wordt aangezien voor de werkelijkheid, is slechts een deel
daarvan en dan ook nog zwaar gefilterd,
vervormd en gemanipuleerd.
Nu kun je als overheid zeggen: de ontvanger is niet rijp voor
bepaalde informatie, laten we de ‘zender’ daarom maar een verbod
opleggen. Maar dan begeef je je al snel op een hellend vlak. Het is een
elementair mensenrecht voor ieder individu om zich te kunnen uiten.
Vrijheid van meningsuiting is ook essentieel voor de democratie, voor
ideeënvorming en voor de ontwikkeling van wetenschap en kunst. Mogelijk
‘verkeerde’, ‘valse’ of ‘beledigende’ uitingen kunnen immers alleen
getoetst of weersproken worden wanneer ze eenmaal geuit zijn. Elk woord
moet bedacht zijn op een wederwoord.
Bewuste informatieconsumenten
Geen vormen van censuur dus. Wat dan wel?
Het moge duidelijk zijn dat de wereld de afgelopen twintig jaar
flink is veranderd. In het werkelijke en het digitale leven is het
informatieaanbod explosief gestegen en zijn ontmoetingen tussen mensen
met uiteenlopende culturele achtergronden aan de orde van de dag.
Daarnaast zijn identiteiten gemakkelijker inwisselbaar geworden. In real life kunnen we ons al aardig laten verbouwen, in second life
kan het zo zijn dat de beeldschone en nog maagdelijke Fatima van 14
jaar in werkelijkheid de kalende Willem-Jan van 58 is. De anonimiteit
van internet biedt bovendien de mogelijkheid om elkaar ongeremd en
onbeschaafd te bejegenen. De gevolgen van je onbehouwen gedrag blijven
immers onzichtbaar en niemand zal je er op aanspreken.
Het vraagt de nodige vaardigheden om je in deze veranderende wereld
te kunnen handhaven, om informatie te kunnen duiden en om passende
omgangsvormen te ontwikkelen. In tijden waarin de burgerjournalistiek
zijn opgang doet, moeten de burgers daarvoor ook de vaardigheden
krijgen.
Zo zou in het basis- en voortgezet onderwijs veel meer aandacht
moeten worden besteed aan het onderwijs in kritisch omgaan met media.
Jongeren moet geleerd worden kritisch te kijken naar de informatie die
ze ontvangen. Welke bronnen zijn er gebruikt en wat zijn de belangen
van die bronnen? Is er sprake geweest van wederhoor? Wat is de
‘identiteit’ en de ‘kleur’ van de zender? Hoe ga ik om met anonieme
bronnen? Ook zal jongeren geleerd worden kritisch te kijken naar het
gebruik van woorden. Wanneer is iemand bijvoorbeeld een
vrijheidsstrijder en wanneer is hij terrorist? Wat zijn stereotypen?
Wanneer wordt er gegeneraliseerd?
Verder zal er in het onderwijs aandacht moeten komen voor de rol van
de burger als ‘zender’, met bijzondere aandacht voor de mogelijkheden
en beperkingen van de anonimiteit op het internet. Dat vraagt niet
alleen journalisteke vaardigheden, maar ook een besef van
journalistieke ‘normen en waarden’. Dat zet overigens alleen zoden aan de dijk
wanneer de reguliere journalistiek het goede voorbeeld geeft.
Ewoud Butter